250.000ste Open Access publicatie in NARCIS

4 november 2011

Gea van Essen promoveerde op 14 oktober jongstleden op het proefschrift ‘Het Stadsfabriekambt: de organisatie van de publieke werken in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw’, een onderwerp dat nauw aansluit bij de huidige Maand van de Geschiedenis.

Tijdens haar promotieonderzoek was Gea (achtergrond: architectuurgeschiedenis) verbonden aan de Onderzoekschool Kunstgeschiedenis (OSK) te Utrecht. Haar promotor was prof. dr. K.A. (Koen) Ottenheym. Inmiddels werkt Gea als beleidsmedewerker ruimtelijke ordening en cultureel erfgoed bij de gemeente Terschelling. Gezien haar achtergrond en het onderwerp van haar promotieonderzoek een functie die haar op het lijf geschreven is.

Binnen de Universiteit Utrecht is het de regel dat dissertaties worden gedeponeerd in de universitaire repository Igitur. De dissertaties zijn vrij toegankelijk (Open Access beschikbaar). De portal NARCIS harvest de repositories van alle universiteiten en van een aantal andere wetenschappelijke instellingen (waaronder KNAW, NWO, NIVM en NIVEL). Het toeval wil dat de dissertatie van Gea de 250.000ste Open Access publicatie is die via NARCIS toegankelijk is gemaakt.

Een mooie gelegenheid om tijdens de Open Access Weken 2011 aandacht te besteden aan deze publicatie. Gea is door Peter Doorn, directeur van DANS, in het zonnetje gezet. Daarnaast sprak DANS (verantwoordelijk voor de portal NARCIS) met Gea over haar promotieonderzoek, open access, toegang tot en hergebruik van data.

Hieronder volgt een korte weergave van dit interview.

Het onderzoek van Gea gaat over de organisatie van de publieke werken in de zeventiende eeuw, met name in de steden Amsterdam en Groningen. Dat Amsterdam veel bouwde is algemeen bekend, maar op bescheidener schaal timmerde Groningen ook flink aan de weg. Gea is op het onderwerp voor haar promotieonderzoek gekomen tijdens haar afstuderen, waarin zij beschrijvingen van Amsterdamse gebouwen opstelde. Zij had het voorrecht zelf een onderwerp te mogen kiezen binnen de Onderzoekschool Kunstgeschiedenis.

Voor een onderzoek als dit is bronnenonderzoek cruciaal (alsmede kennis van zeventiende-eeuwse handschriften). In de Open Access weken staat dan meteen de vraag centraal of die bronnen wel vrij toegankelijk zijn. Gea kan bevestigen dat dit het geval is, maar dat het zeker in de beginperiode van haar onderzoek (2001) moeilijk was relevante bronnen te traceren. Zij was toen sterk afhankelijk van beschrijvingen van bronnen door andere onderzoekers en van de indexen van de stadsarchieven.

Tegenwoordig zijn veel van deze oude bronnen gedigitaliseerd. Dit maakt het opsporen een stuk gemakkelijker. Tegelijkertijd merkt Gea op dat de meerwaarde van digitaliseren wordt ondergraven wanneer dit niet zorgvuldig genoeg gebeurt. Zo ontdekte ze dat niet altijd alle pagina’s van een bron worden gedigitaliseerd. In die gevallen moest zij toch weer terugvallen op het origineel. Het voordeel van het gebruik van originele bronnen is bovendien dat je zo ook kunt profiteren van serendipity (het bij toeval vinden van bronnen die voor haar onderzoek relevant zijn).

De vergelijking tussen het uitvoeren van stadswerken in Groningen en Amsterdam leverde interessante overeenkomsten en verschillen op. In beide steden werden de stadsbesturen financieel en uitvoeringstechnisch verantwoordelijk voor de uitvoering van de stadswerken, terwijl dit in de Middeleeuwen nog een taak was van de inwoners van de stad. Zo ontstonden er in beide steden bouworganisaties.

In de uitvoering waren er echter wezenlijke verschillen. Waar Amsterdam – in eerste instantie – koos voor uitvoering in eigen beheer, koos Groningen voor uitbesteding van de werken. Hierbij lijkt het Groningse model sterk op de tegenwoordige organisatie van de publieke werken.
Door de veel grotere omvang van de stadswerken in Amsterdam kreeg men daar snel de behoefte aan modernere vormen van boekhouding. De zogeheten dubbele boekhouding werd daarom in Amsterdam veel eerder geïntroduceerd dan in Groningen.

Een onderzoek als dit vraagt natuurlijk om vervolgstudies. Hierbij is te denken aan een vergelijking tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en aan een vergelijking met andere steden uit de Republiek.

De publicatie van Gea bestaat uit twee delen: de eigenlijke dissertatie en de bijlagen. In de bijlagen zijn overzichten van stadsmeesters, fabrieksmeesters en hun salarissen opgenomen en de afbeeldingen van een groot aantal bouwwerken.
Als een volgende stap zou Gea graag informatie uit de bijlagen integreren in de hoofdtekst, waardoor een Verrijkte Publicatie ontstaat. De publicatie en bijlagen zijn beschikbaar via NARCIS.nl.

Foto v.l.n.r. Arjan Hogenaar (redacteur DANS), Gea van Essen en Peter Doorn (directeur DANS).

Heb je vragen over dit bericht?

Je naam(Vereist)
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.